Inowlocki, Didier (2021), La Philosophie de la Révolution de Gamal Abdel Nasser. Entre Questions nationale, sociale et culturelle. Édition critique bilingue, Égypte 1953-1956. Paris, Presses de l’Inalco. Collection Méditerranée(s), 390 blz.
La Philosophie de la Révolution is een compilatie van drie artikels die Gamal Abdel Nasser (°15-01-1918 †28-09-1970) in 1953-1954 gepubliceerd heeft in de Egyptische krant Aâkhir sâ’a. In mei 1954 zijn de teksten gebundeld en in zeer grote oplage als livre de poche uitgegeven door de prestigieuze uitgeverij Dâr al-Ma‘ârif (285-286). In juni 1956 zijn ze opnieuw als boek op de markt gebracht, dit keer door het ‘Ministère de la Formation et de l’Éducation’. (16, 29-30, 293) De uitgave die ik voor me heb, geeft de tekst van de drie artikels (187) in het Arabisch op de rechterbladzijden, en de Franse vertaling links. Het is een wetenschappelijke uitgave, compleet met inleiding, nawoord, voetnoten, biografische informatie, personen- en zakenregister, bibliografie, verantwoording, en een overzicht van de tekstuele verschillen tussen de oorspronkelijke artikels en de versies in boekvorm. Na een inleiding van 31 bladzijden volgt de tekst van Nasser, die 132 bladzijden beslaat, waarvan de helft Frans en de helft Arabisch. Het is dus een vrij korte tekst, een klein boekje, een opusculum. Daarna volgt een interessant essay van 150 bladzijden. Ik bespreek alleen de tekst van Nasser, maar ik zal af en toe verwijzen naar en citeren uit de inleiding en het essay.
De invloed van dit boek in de Arabische wereld is tot op vandaag enorm. Het is na de Egyptische Revolutie van 23 juli 1952 ontelbare keren heruitgegeven omdat het intussen de bijbel van de Arabische ontwaking was geworden. (187, 281) Het staat vast dat de hoofdredacteur van de krant waarin de teksten verschenen zijn, Muḥammad Ḥasanayn Haykal, minstens mede-auteur is geweest en vermoedelijk voor het grootste deel zelfs de auteur tout court. (190-193) Niettemin is de tekst de geschiedenis ingegaan als het manifest van Nasser (30, 285, 309) en heeft hij aanzienlijk bijgedragen tot zijn populariteit in Egypte en in de hele Arabische wereld.
Net als bij de koranvertalingen die ik gelezen heb, treft het me dat Arabisch moeilijk te vertalen is. Ter verduidelijking maak ik de volgende vergelijking. We kunnen in het Nederlands zeggen dat iemand ‘omgekomen’ is, dat hij – specifieker – ‘vermoord’ is, dat hij – nog specifieker – ‘gewurgd’ is, enzovoort. In het Arabisch – ik simplificeer uiteraard – komt men als het ware nooit verder dan ‘vermoord’. Vanuit de context wordt de lezer dan geacht de toepasselijke specifieke betekenis te selecteren. Vandaar veel interpretatiemogelijkheden en veel discussie over de correcte interpretatie, maar ook onoverkomelijke moeilijkheden voor de vertaler die – ik trek de vergelijking nu verder door – niet over een woord beschikt dat overeenkomt met het Arabische ‘vermoord’ en dus moet beslissen of het slachtoffer ‘gewurgd’, ‘neergestoken’ of ‘neergeschoten’ is. In noot 1 op bladzijde 56 licht de vertaler toe dat de woordwortel [ḥa ka ma] zowel ‘oordelen’, ‘regeren’ als ‘beslissen’ kan betekenen. Het Arabisch zit vol dergelijke woorden, waarvan de betekenis kan gaan van bijvoorbeeld ‘een tikje geven’ tot ‘de keel oversnijden’, wat bij de interpretatie van de koran tot nogal drastische verschillen in uitkomst leidt. (Zie onder meer ook 70, noot 1; 88, noot 2; 130, noot 6; 136, noot 4 en passim).
Het eerste artikel is een apologie voor de militaire staatsgreep van 23 juli 1952, die tot het vertrek van koning Faroek I heeft geleid. Die staatgreep is gepleegd door de zogenaamde ‘Vrije officieren’, een clandestiene groep van voornamelijk jonge en lagere officieren die een einde wilden maken aan de Britse bezetting en die droomden van een socialistische republiek. Nasser noemt de staatsgreep – die zonder bloedvergieten verlopen is – consequent ‘revolutie’. Een staatsgreep sluit in zijn visie een verleden af, terwijl een revolutie gericht is op de toekomst. (26) Hij benadrukt herhaaldelijk dat die revolutie niet het gevolg was van een concrete gebeurtenis zoals de mislukte oorlog van 1948 tegen Israël – dat verband wordt in de literatuur namelijk dikwijls gelegd – maar integendeel het onontkoombare resultaat van de organische loop der dingen. (42) Het leger heeft er niet voor gekozen om een revolutie te ontketenen. Het is, omgekeerd, de gang van de geschiedenis die het leger heeft aangewezen, uitverkoren, gedwongen om de dictatoriale koning én de Britse bezetter te verdrijven, en om het bestuur van Egypte terug in handen te geven van het volk. (70) Nasser bekijkt alle ontwikkelingen als onontkoombaar en door het lot beslist, alsof een geweldig onderhuids mechanisme de loop der dingen bestuurt en niet de mens. Hij klinkt daardoor als een leerling van Hegel, in het bijzonder van diens Vorlesungen über die Philosophie der Geschichte uit 1837. Nasser had weliswaar geen filosofische opleiding genoten en hij stelt zich op dat punt met grote bescheidenheid op. Dat hij zijn teksten niettemin bestempelde als ‘filosofie’ – Arabisch: falsafa –, is echter niet toevallig. De oelama’s beschouwden de islamitische filosofen – falâsifa – als afvalligen omdat ze filosofie loskoppelden van theologie. Met zijn keuze voor het woord ‘filosofie’ bevestigt Nasser dus zijn keuze voor de rede als bron van kennis en vooruitgang, en sluit op die manier aan bij de 18de-eeuwse Verlichting (21-23), alsook bij Hegel, die de rede beschouwde als de motor van de geschiedenis. (242) Zijn keuze voor het woord ‘filosofie’ is een statement tegen de orthodoxie van de oelama’s en tegen de politieke islam: ‘le mot falsafa a donc une connotation politique très claire : créer une coupure avec l’islam politique’ (22).
Nasser maakt een onderscheid tussen politieke en sociale revolutie. De politieke revolutie was voltooid met de onttroning van koning Faroek door het leger. De sociale revolutie kon slechts succesvol verlopen met de steun van het volk. Tot Nassers verbijstering (‘la plus grande surprise de ma vie’ (94)) bleek het bevrijde Egyptische volk echter alleen uit te zijn op eigenbelang en wraak. De taak van het leger was dus niet afgelopen na de politieke revolutie, maar moest noodgedwongen voortgezet worden met de uitbouw van de sociale revolutie. Ook hier duikt de hegeliaanse noodzakelijkheid op waaraan de mens slechts te gehoorzamen heeft. De teksten staan vol formuleringen als ‘il est impossible de peser sur la marche de l’histoire’ (74), ‘Il n’y a plus d’échappatoire’ (124) en ‘nous n’avons d’autre choix que’ (156).
Het valt op dat veel Arabische hervormers in het prille postkoloniale klimaat, hebben gekozen voor een socialistische republiek. Nasser heeft het in dit eerste hoofdstuk wel over volkswil en klassenstrijd (70, 72), maar niet over Allah en zijn profeet. Hij veroordeelt alle bezettingen waaronder Egypte achtereenvolgens te lijden heeft gehad (onder meer onder de Mongolen, de Mammelukken en de Engelsen), maar voor de Franse bezetting onder Napoleon heeft hij slechts woorden van lof: ‘Le réveil de la modernité commença3!’ (102)
Wat ook opvalt, is de zeer persoonlijke, openhartige, zelfs emotionele toon. Nasser neemt de lezer in vertrouwen en deelt hem zelfs een paar geheimen mee. Dat doet me denken aan het weliswaar veel uitgebreider Mein Kampf, waarin Hitler even openhartig en persoonlijk vertelt over wat hij meegemaakt en gezien heeft, en hoe hij mede daardoor tot zijn politieke overtuiging is gekomen. Zo’n egodocument (82, noot 2; 254, noot 3, 256, 312) heeft een veel groter overtuigingkracht dan een zakelijk betoog. Bovendien komen zowel Nasser als Hitler uit hun geschrift naar voren als scherpzinnige, verstandige en soms zelfs wijze denkers, al zijn het tevens bedreven retorische manipulatoren. Ik dacht bij de lectuur ook aan het Manifest der kommunistische Partei van Marx en Engels. Dat is veel minder persoonlijk van toon, maar het is qua omvang en invloed vergelijkbaar.
Net als Marx had Nasser een afkeer van parlementarisme (182) en zag hij de revolutionaire strijd als een klassenstrijd (70-72). Op bladzijde 112 roept hij verontwaardigd uit hoe onrechtvaardig het is dat enkele grootgrondebezitters tienduizenden hectaren bezitten, terwijl veel anderen zelfs nog geen lapje grond hebben waarin ze begraven kunnen worden. Een week na de staatsgreep werden al de eretitels afgeschaft. (214) Op 12 augustus 1952 werden de belastingen op hoge inkomsten verhoogd tot 80 %. (214) Op 8 september 1952, anderhalve maand na de staatsgreep, beslisten de revolutionairen tot een agrarische hervorming die grondbezit zou beperken en herverdelen. (74) Dat is echter geen succes geworden wegens de machtige oppositie van de grootgrondbezitters waartegen weinig of niets ondernomen werd omdat het uiteindelijk vooral om een schijnmaatregel ging. (301) (Zie hierover ook Abdel-Malek Amoud ‘La question agraire en Égypte et la réforme de 1952’ in: Revue Tiers Monde (1962), 9-10, pp. 181-216 (https://www.persee.fr/doc/tiers_0040-7356_1962_num_3_9_1075), in het bijzonder de pagina’s 201-202). In december 1952 werden maximumprijzen opgelegd op levensnoodzakelijke levensmiddelen met als gevolg hongersnood omdat handelaars weigerden om hun waar tegen de opgelegde prijzen te verkopen en omdat landbouwers om dezelfde reden aarzelden om nog iets te planten. (214-215) Eveneens in december 1952 werden de volgende maatregelen genomen in het belang van de werknemer: meer vakantie, gratis werkverkeer, gratis ziekteverzekering, verhoogde ontslagvergoedingen ten laste van de werkgever en soepeler mogelijkheid tot beroep in geval van ontslag. (215) In de eerste tien jaar van zijn regering, voor het debacle in Syrië en voordat Nasser grote toegevingen moest doen aan de Moslim Broederschap, heeft hij Egypte opgetild uit armoede en ongeletterdheid. Mijlpalen uit zijn regeerperiode zijn de nationalisering van het Suezkanaal en de bouw van de Aswandam. Op het hoogtepunt van zijn populariteit werd hij in Egypte en ver daarbuiten beschouwd als een nieuwe profeet.
In het tweede artikel krijgt de islam wel een plaats, en dat op drie manieren. Nasser bekent met grote openhartigheid dat hij en zijn kompanen de revolutie aanvankelijk wilden realiseren door al wie tot het oude regime behoorde, te vermoorden. Hij vertelt gedetailleerd over één aanslag die ook werkelijk uitgevoerd is. De daaropvolgende nacht, aldus een bijna ontroerende Nasser, werd hij verteerd door twijfel en schuldgevoel. Hij kwam tot het inzicht dat bloedvergieten niet tot een beter Egypte zou leiden: in plaats van het corrupte oude regime te liquideren, moest het simpelweg vervangen worden door een rechtschapen nieuw. Dat dat inzicht aan Nasser als het ware ‘geopenbaard’ werd, dankte hij aan de islam. De dag na de moordaanslag vernam hij tot zijn grote opluchting dat het slachtoffer de aanslag overleefd had. Nasser noemt de naam van zijn slachtoffer niet; het was Ḥusayn Sirî ‘Âmr, een gezagsgetrouwe generaal (195).
De Britse bezetting was voor Nasser onverdraaglijk, maar dat werd ze nog meer doordat de bezetter geen respect toonde voor wat voor de Egyptenaren heilig was: ‘ce qui est sacré pour nous’ (84). Hier duikt de islam voor de tweede keer op, want dat ‘heilige’ is uiteraard de islam.
De derde manier waarop de islam in dit tweede artikel aanwezig is, is in de gebruikte terminologie. Er duiken geregeld woorden op die naast een wereldlijke, ook een religieuze lading dragen en die vaak rechtstreeks uit de koran komen. Een voorbeeld is het woord jihad dat zowel ‘heilige oorlog’ als ‘rechtvaardige oorlog’ betekent, een onderscheid met ‘onrechtvaardige oorlogen’ dat in de koran wordt gemaakt. Oorlogen die door moslims begonnen worden, zijn volgens Mohammed altijd rechtvaardig.
In dit tweede artikel schetst Nasser uitvoerig de weg die, nu de politieke revolutie voltooid is, bewandeld moet worden om de sociale revolutie, die hij nu aanvult en soms laat samenvallen met een economische revolutie, te doen slagen. De uitwerking hiervan kan de legerleiding tot haar spijt niet overlaten aan de bevolking, want die is, zoals hierboven gezegd, tot Nassers grote teleurstelling niet uit op solidaire verbetering, maar op eigenbelang en wraak. Het leger heeft dus willens nillens de taak om de burgers die afwijken van het pad dat naar de ideale staat leidt, opnieuw naar het ‘rechte’ pad te voeren. Nasser vergelijkt de rol van het leger met die van een schildwacht, een rol die volgens hem per definitie beperkt is in de tijd: ‘Une sentinelle, par définition, a une durée limitée incluant un terme1’ (108). Hij voegt er uitdrukkelijk aan toe dat hij en zijn kompanen in geen geval de enigen zijn die de toekomst moeten uittekenen (‘Á propos du futur, nous avons dit que nous n’en étions pas les seuls maîtres’ (114)) en dat zij de ‘construction du futur’ niet mogen monopoliseren (114). Integendeel. Wanneer iedereen de ‘juiste’ weg bewandelt en daarvan niet meer afwijkt, duikt de ideale wereld aan het einde van die weg als vanzelf op. Nasser toont zich hier weer volbloed marxist en hegeliaan.
In de praktijk heeft de tijdelijke taak om iedereen op het juiste pad te houden, echter geleid tot dwang en dictatuur. Toen Nassers oudere rivaal (287), Mohammed Naguib (1901-1984), na twee jaar presidentschap, vrije verkiezingen wilde organiseren en meer dan één partij wilde toelaten, heeft Nasser hem uitgeschakeld door hem tot aan zijn dood onder huisarrest te plaatsen. (202) Onmiddellijk na de coup mochten de media enkel nog de propaganda van het beleid verkondigen (187), net als tegenwoordig de media bij ons. Talrijke politici van het oude regime werden uit hun burgerrechten ontzet. (196) In de nacht van 5 op 6 september 1952 werden 64 eersterangs politici aangehouden. (212-213) In december 1952 werd de grondwet opgeheven en werden stakingen verboden. (215) Op 22 december traden de ‘Rechtbanken van het verraad’ in werking. Zij moesten oordelen over de corruptie en de misbruiken van de leden van het ancien régime en konden burgerrechten ontnemen, geldboetes opleggen en goederen confisqueren. (216) In januari 1953 werden alle politieke partijen verboden, inclusief de communistische partij. (207, 216, 218) Tussen maart en augustus 1953 werden alle communistische organisaties ontmanteld en werden hun leden gearresteerd. (218) Die actie had ermee te maken dat het nieuwe regime in de gunst wou staan van Amerika en Groot-Brittannië want er liepen onderhandelingen over de evacuatie van de Britse troepen bij het Suezkanaal. (218-219) Op 15 september 1953 werden de ‘Rechtbanken van de revolutie’ geïnstalleerd. Zij hadden ruimere bevoegdheden dan de ‘Rechtbanken van het verraad’ en konden ook de doodstraf uitspreken. (222)
De rij van idealistische hervormers die geëindigd zijn als dictators is eindeloos. Als verklaring hoor je steeds weer dat macht corrumpeert en dat zal ongetwijfeld kloppen. Maar de oorzaak ligt evenzeer in de bittere ontgoocheling van de hervormers wanneer ze, zoals Nasser, moeten vaststellen dat de ‘bevrijde’ massa de idealen der bevrijders in het geheel niet deelt, maar slechts uit is op afrekening en eigenbelang. Uit het nobele voornemen om de massa te beschermen tegen haar aangeboren egoïsme, ontspringt dan de dictatuur. (221) Wanneer iemand dermate overtuigd is van zijn of haar gelijk dat hij of zij niet kan begrijpen dat anderen die overtuiging niet delen, én aan de macht komt, dan is repressie de uitkomst.
Het derde artikel is verschenen drie maanden na het vorige. Toen zat het revolutionaire bestuur al stevig in het zadel en dat is te merken aan de toon en de strekking. In de inleiding schrijft Nasser dat de vorige twee artikels het hadden over gebeurtenissen in de tijd en dat het dit keer zal gaan over de ruimte.
De Revolutie, aldus Nasser, blijft ruimtelijk gezien niet beperkt tot Egypte want Egypte maakt deel uit van drie veel grotere ‘ruimtes’: de Arabische, de Afrikaanse en de islamitische. Egypte bekleedt daarin een centrale plaats want het vormt de verbinding tussen Azië en de Arabische wereld én het bevindt zich aan de top van het zwarte continent: ‘surplombant [...] le continent noir’ (126). Egypte maakt dus niet alleen deel uit van een immens deel van de wereld, maar heeft er ook een centrale rol in te vervullen. Die rol is weggelegd voor een held: ‘dans cette région où nous vivons, se trouve un rôle important qui, à sa manière, cherche un héros pour l’incarner’ (128). De metafoor van een rol die op zoek is naar een held in plaats van omgekeerd, ontleent Nasser aan het fameuze toneelstuk Sei personaggi in cerca d’autore van Luigi Pirandello. Nasser schrijft nadrukkelijk dat de gezochte held in geen geval een leidend individu, maar integendeel een collectiviteit moet zijn. Het Arabische volk zal een tot dan toe latent gebleven, fabuleuze energie losmaken, die in alle richtingen zal stralen en schitteren. (128) Niettemin is het voor ieder goede verstaander duidelijk dat de gezochte held niemand minder kan zijn dan Nasser. Hier horen we Hegel weer naklinken want volgens hem is een groot man er een die het individuele ‘ik’ laat samensmelten met het collectieve ‘wij’ en die zich daarbij laat leiden door de rede. (255)
In wat volgt, noemt Nasser de drie hierboven geschetste ruimtes ‘cirkels’. De eerste en belangrijkste cirkel is die van de Arabische wereld. Zowel historisch als materieel en spiritueel vormen de Arabische landen in zijn ogen een eenheid. (130) Dat is stevig tot uiting gekomen in het verzet tegen de Balfour-verklaring, die de joden een thuis verschafte in Israël. (132) Het kwam nog sterker tot uiting tijdens de oorlog van 1948 tegen Israël. Dat de Arabieren die oorlog verloren hebben, blijkt een onverteerbare vernedering die om wraak roept. (138) In tegenstelling tot wat Nasser in het eerste artikel beweerde, schrijft hij hier nadrukkelijk dat de oorlog in Palestina voor hem persoonlijk ‘une leçon extraordinaire’ (138) is geweest en een reuzenstap heeft betekend in zijn bewustwording van de Arabische eenheid: ‘la région formait dorénavant un tout unique’ [de regio vormde nu een geheel] (142). Vanuit dat besef groeide vervolgens de overtuiging dat heel de Arabische wereld zich moest engageren in een gemeenschappelijke strijd (‘une lutte commune’ (148)) tegen de koloniale bezetter want in de ogen van Nasser was het kolonialisme de bron van alle kwaad. De eerste stap die de Arabische wereld moest zetten, was tot besef komen van haar eigenwaarde: de Arabische wereld was, alleen al numeriek gezien, een wereldmacht, maar ze besefte het (nog) niet: ‘la catastrophe majeure réside dans le fait que nous ne réalisons pas l’étendue de notre puissance’ (150).
Die panarabische macht (199) berust volgens Nasser op drie pijlers. De eerste is de verbondenheid van alle Arabische volkeren. De tweede is de mondiaal-strategische plaats van het Arabische territorium, zowel economisch als militair. De derde pijler is de olie. Heel de wereld is voor industrie en transport afhankelijk van olie. Dat de Arabische landen over de grootste voorraden beschikken en de laagste prijzen aanbieden, vormt een bron van onmetelijke internationale macht. Nasser droomde ervan zijn communistisch ideaal dankzij de olie te kunnen verwezenlijken: voor iedere Arabier een inkomen zonder ervoor te hoeven werken. (263) Daarin heeft hij zich deerlijk vergist. (265) Egypte heeft geen olie en de Arabische landen die wel olie hadden, waren allerminst bereid om de inkomsten daarvan te delen met hun geloofs- en stambroeders, net zomin als ze vandaag de dag bereid zijn om hun Palestijnse broeders en zusters asiel te verlenen. Nasser heeft het moeten doen met de tolinkomsten van het Suezkanaal.
Over de tweede cirkel is Nasser veel beknopter. Het is de cirkel van het continent Afrika. Hoewel Nasser fel tekeergaat tegen het kolonialisme, ontpopt hij zich hier als koloniaal pur sang. Hij acht het namelijk de plicht van Egypte om met alle mogelijke middelen (‘tout ce qui est dans notre pouvoir’ (156)) tot in het donkerste uithoekje van het Afrikaanse oerwoud het licht van de beschaving te brengen: ‘propager lumière et civilisation jusqu’au plus profond de la forêt vierge africaine’ (156). Soedan was trouwens door de Egyptische anti-kolonialisten al lang... gekoloniseerd! Nasser droomt luidop van een ‘Institut grandiose’, uiteraard in Caïro, voor de exploratie van Afrika en voor verspreiding van de Verlichting: ‘une conscience africaine éclairée’ (158). Hoewel hij zich in het tweede artikel – en zoals we nog zullen zien, ook in de derde cirkel – laat kennen als een door de islam gedreven hervormer, laat hij zich hier – zoals in het eerste artikel – weer kennen als een aanhanger van de Verlichting.
Achter de schijnbaar nobele taak om naar het Europese voorbeeld Afrika te ‘beschaven’, school evenwel een flinke portie eigenbelang. De Nijl, de levensader van Egypte, ontspringt in het hart van Afrika: ‘Elle puise son eau depuis le cœur du continent’ (156). Enige suprematie over Afrika, dat in Nassers ogen dankbaar zou zijn voor het door Egypte nog te brengen licht der beschaving, leverde meteen de mogelijkheid om de toevoer en de zuiverheid van de Nijl, deze ‘artère vitale de notre patrie’ (156), te garanderen.
Nassers hybride denken – tegelijk Verlichting en islam – treffen we aan in zowat alle gedekoloniseerde Arabische landen. Typisch is ook dat geen enkel gedekoloniseerd land de klok heeft teruggedraaid naar de toestand van voor de kolonisatie. Koelkasten, auto’s, infrastructuur, democratie, onderwijs, stedenbouw, talenkennis... alles wat de zo gehate kolonisatoren meegebracht en opgebouwd hebben, wordt behouden en dikwijls door gebrek aan onderhoud of respect, helaas, verwoest, maar nooit ongedaan gemaakt. De Arabieren geven graag af op de Europese kolonialen, maar ze zijn zelf de grootste kolonisatoren ooit. Mohammed heeft met bruut geweld het hele Arabische schiereiland razendsnel gekoloniseerd en daar zijn zijn volgelingen dapper mee verder gegaan tot halverwege Spanje en tot aan de poorten van Wenen. Het Ottomaanse Rijk is niets anders dan het resultaat van meedogenloze kolonisatie. Het is in ieder geval duidelijk dat de Arabische anti-kolonialen ervan droomden om zelf te koloniseren en daar zijn ze in opdracht van Allah nog altijd dapper mee bezig. Niet langer met wapengekletter, maar met onverzettelijke koppigheid en bevruchte baarmoeders.
De derde cirkel, die de reeks artikels afsluit, is die van de islam. Nasser wil niet alleen de Arabische wereld verenigen, maar ook en vooral die van de islam, die nog veel ruimer en machtiger is: ‘une force sans limite’ (160). Op het tijdstip dat Nasser zijn artikel neerschrijft, telt hij 80 miljoen moslims in Indonesië, 50 miljoen in China, enkele miljoenen in Maleisië, Thailand en Birma (Myanmar), bijna 100 miljoen in Pakistan, verscheidene honderden miljoenen in het Midden-Oosten, 40 miljoen in de Sovjet-Unie en nog eens vele miljoenen verspreid over de hele wereld. (160)
Na een bezoek aan Saoedi-Arabië, aldus Nasser, heeft zijn moslimgeloof zich uitgebreid (‘grandi’) tot ‘activisme constructif cherchant à renforcer le lien islamique entre tous les musulmans’ (158). De bedevaart naar Mekka wilde hij niet langer beschouwd zien als een ‘ticket pour le paradis’, maar als een ‘force politique colossale’, als een ‘conférence politique annuelle’, ja, als een ‘Parlement islamique mondial’ (160).
Bij wijze van besluit herinnert Nasser de lezer eraan dat er nood is aan een held om dat allemaal te realiseren en dat die held niemand anders kan zijn dan het Egyptische volk, wat zoveel betekent als Nasser in de rol van leider van dat volk. Onder zijn leiding zal het uitverkoren Egypte alle moslims en Arabieren van de wereld verenigen tot een kolossale macht en daarenboven Afrika koloniseren onder het van de vermaledijde kolonisten afgekeken motto dat Egypte die arme, achtergebleven zwarten in hun eigen belang de ware beschaving en de echte godsdienst zal brengen.
Een belangrijke zaak heeft Nasser over het hoofd gezien. De islam is, het woord zegt het zelf, een godsdienst van onderwerping. Het volstaat om een aantal regels te respecteren (vijf keer per dag bidden, ramadan, besnijdenis, gesluierde vrouwen, geen alcohol) om een goede moslim te zijn. Zelf nadenken, laat staan kritisch, is uit den boze, evenals zelf initiatief nemen. In de koran is geen parabel van de talenten te vinden. Integendeel. De moslim die iets onderneemt, ontkent daarmee de almacht van Allah, die immers alles perfect regelt. De mens die meent het beter te weten, maakt zich schuldig aan grootheidswaan. Vandaar dat er in de moslimlanden niets geproduceerd of uitgevonden wordt. Geen auto’s, geen computers. Zelfs de overvloedige olie halen de moslims niet zelf naar boven. Dat laten ze over aan die vervloekte ex-kolonialen.
Em. dr. Prof. Philip Vermoortel
Comments